Wat wij kennen als de rivier de IJssel is in feite maar een (klein) deel van de Rijndelta. Dit stukje van zo’n 125 km volgt in grote lijnen de oude bedding van een voorloper van de Rijn, een vallei die op sommige plaatsen wel 40 km breed was. Deze oerbedding was op haar beurt ontstaan door een enorme gletsjertong die tijdens de Saale-ijstijd het latere IJsseldal heeft uitgesleten en de stuwwallen van de Oost-Veluwe, die van de Sallandse Heuvelrug-Lochemse Berg-Montferland en ten slotte het Rijk van Nijmegen opstuwde. Na de Saale-IJstijd vulde het dal zich gedeeltelijk met rivierafzettingen. Tijdens de volgende en laatste IJstijd, het Weichselien, bereikte het landijs Nederland niet, maar heerste er een droog en ijskoud toendraklimaat. Omdat een groot deel van de Noordzee droog lag en er in het ijskoude klimaat nauwelijks begroeiing was, stoof het gletsjerbekken dicht met dekzanden. Zo zeer zelfs dat pas rond 600 na Christus weer een Rijntak naar het noorden doorbrak (zie ook de beschrijving van het ontstaan van de IJssel, elders op deze website). Uit deze toendraperiode stammen ook de rivierduinen die overal langs de IJssel zichtbaar zijn. Plaatsen als Doesburg, Bronkhorst, Zutphen, Deventer, Wijhe en Kampen zijn alle op dergelijke rivierduinen gebouwd. Mooie rivierduincomplexen langs de route treft u aan bij Bronsbergen (ten zuiden van Zutphen) en bij Gorssel en Epse . Het kleine landgoed ‘IJsselduin’ op de route van Zutphen naar Gorssel biedt de mogelijkheid om zo’n rivierduin eens ‘van binnen’ te bekijken.
De oorspronkelijke IJssel meanderde niet, maar was een vlechtende rivier in een zeer breed dal, met zandbanken, ooibossen, zandstranden en zeer ondiepe watergeulen. Voor de scheepvaart was dit een zeer ongewenste situatie en ook de bewoners op de oeverwallen zagen dat de rivier steeds aan hun bezittingen knaagde. Zodra ze daartoe technisch in staat waren werd er begonnen met de aanleg van dijken om de rivier op zijn plaats te houden en kribben om de rivier op diepte te houden en de verzanding tegen te gaan. De stroomsnelheid nam toe en de rivier begon te meanderen. Maar ook de meanders bedreigden de landerijen en steden (o.a. Zutphen), waardoor men de IJssel op de meest bedreigde stukken begon te kanaliseren. Dat bleef men doen tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw.
Op sommige plaatsen is de dichtheid aan stroomgeulen en tussenliggende ruggen nog zo goed bewaard gebleven, dat ze zich ook in het terrein heel goed laten waarnemen. Bijvoorbeeld in het natuurreservaat Cortenoever (aan de westoever, ten zuiden van Zutphen) en in het natuurgebied Bosterkloot in de Ravenswaarden bij Gorssel (dit traject). Dergelijke reliëfrijke uiterwaarden worden kronkelwaarden genoemd. Het hoogteverschil is er op zeer korte afstand soms wel 2 – 3 meter. Een heel mooi voorbeeld is als u bij de picknickplaats aan de Ravensweerdsweg een stukje de Bruggeweerdsdijk inloopt.